Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB2041

Datum uitspraak2007-08-15
Datum gepubliceerd2007-08-21
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers134270
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzekeringszaak. Onvoldoende bewezen dat de als gestolen opgegeven goederen tot zijn huishouden behoorden en dat deze bij inbraak uit zijn woning zijn gestolen.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK ARNHEM Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: 134270 / HA ZA 05-2152 Vonnis van 15 augustus 2007 in de zaak van [eiser], wonende te Den Haag, eiser in conventie, verweerder in reconventie, procureur mr. J.M. Bosnak, advocaat mr. O. Huisman te Den Haag, tegen de naamloze vennootschap RVS SCHADEVERZEKERING N.V., gevestigd te Ede, gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, procureur mr. L. Paulus, advocaat mr. D.J. van der Kolk te Rotterdam. Partijen zullen hierna [eiser] en RVS genoemd worden. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - het tussenvonnis van 25 oktober 2006 - de conclusie na tussenvonnis van 8 november 2006 - de brief zijdens RVS van 6 februari 2007 met bijlage - het proces-verbaal van getuigenverhoor van 14 februari 2007 - de brieven zijdens [eiser] van 15 februari 2007 en 24 april 2007 met bijlagen - het proces-verbaal van getuigenverhoor van 25 april 2007 - de conclusie na getuigenverhoor - de antwoordconclusie na getuigenverhoor met producties - de akte uitlaten producties. 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. 2. De verdere beoordeling in conventie en in reconventie 2.1. De rechtbank volhardt in wat zij in het tussenvonnis heeft beslist en overwogen. [eiser] is in conventie opgedragen te bewijzen dat de als gestolen opgegeven goederen tot zijn huishouden behoorden en dat deze zijn gestolen bij de inbraak in zijn woning waarvan op 24 december 2004 aangifte is gedaan. RVS is, zowel in conventie als in reconventie, opgedragen bewijs te leveren van haar stelling dat [eiser] tegen beter weten in een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven. 2.2. [eiser] heeft als getuigen doen horen mevrouw [XXX] ([XXX]) en zijn broers [XXX] [XXX]) en [XXX]). RVS heeft als getuigen doen horen mevrouw [XXX] ([XXX]), mevrouw [XXX] ([XXX]), de heer [XXX] ([XXX]) en de heer [XXX] ([XXX]). 2.3. De rechtbank is van oordeel dat RVS in de haar gegeven bewijsopdracht is geslaagd. 2.4. De rechtbank baseert dit oordeel voor een belangrijk deel op de getuigenverklaring van [XXX]. Zij heeft als getuige - voor zover hier van belang - het volgende verklaard. Ik ben de buurvrouw van [eiser]. Ik ben als familie voor hen. Ik kwam daar vaak op bezoek om bijvoor¬beeld thee te drinken. […] Ik heb de verklaring van mij die in het rapport van [XXX] staat doorgelezen. Ik blijf helemaal bij die verklaring nu ik onder ede sta. […] Ik wilde de eerste keer mijn naam niet be¬kend maken omdat we buren zijn en de kinderen samen spelen. Ik wilde wel verklaren omdat ik niet leuk vond wat zij deden, voor mijzelf niet voor anderen niet, voor niemand. Zij mogen mij wel vertrouwen, maar als zij gemene dingen doen dan ben ik niet te vertrouwen. Het klopt dat ik daarmee bedoel dat als zij ten koste van u en mij en de maatschappij verkeerde dingen doen, ik het niet geheim houd. Het klopt dat mijn verklaring er op neer komt dat [eiser] heeft gelogen over de inbraak. De heer [eiser] vroeg mij na de inbraak of ik iemand kende die hem wilde helpen. Ik heb hem toen de naam van een kennis gegeven, de heer [XXX]. Meneer [XXX] zei echter op een gegeven moment dat hij erachter was gekomen dat het om fraude ging en dat hij zich er niet meer mee wilde bemoeien. Ik was er inmiddels ook steeds meer achtergekomen dat het om fraude ging en dat het niet goed was. Wij kwamen daar korte tijd na de inbraak achter. Ik kwam erachter dat zij dingen hadden opgegeven waarvan ik wist dat zij ze nooit hadden gehad. Ik kwam daar vaak op bezoek. Bijvoorbeeld de JVC stereo-installatie: ik heb nooit gezien dat zij zo’n installatie met allemaal boxen hebben gehad. Zij hadden alleen een kleine grijze cd-speler, ik weet niet precies hoe ik het moet noemen. De heer [eiser] vertelde mij bovendien dat hij de inbraak in scène had gezet omdat hij geld nodig had. Ze hadden al dertien jaar een verzekering en nog nooit aangifte gedaan van diefstal. Hij had geld nodig om naar zijn land te kunnen gaan. Zij hebben mij toen alles verteld. [echtgenote eiser] heeft mij een keer een door met een ketting en oorbellen aangeboden voor € 450,00. Ik mocht dat niet aan haar man vertellen. Zij hebben verder gezegd dat zij hun goud bij pandjeswinkels hadden gestald en later heeft meneer [eiser] verteld dat hij goud had verkocht op de zwarte markt in Beverwijk. Later heeft [echtgenote eiser] samen met haar man mij vier 21 karaats gouden armbanden aangeboden voor €1.000,00. Dit was allemaal na de inbraak. Zij hebben min of meer gezegd dat dit ook sieraden waren die ze als gestolen hadden opgegeven. Ik bedoel daarmee dat ze zeiden dat ze wilden verkopen zonder bonnetjes. Ik weet niet meer precies welke sieraden er als gestolen zijn opgegeven. Ik was bij hun op de dag dat mevrouw [XXX] bij hun kwam. Toen mevrouw [XXX] weg was, zei de heer [eiser]: “he verdorie, ik heb de verkeerde foto’s laten zien”. Hij zei dat hij haastig naar de kamer was gegaan en foto’s had gepakt waar de verkeerde stempel achterop stond. Hij zei dat hij de verkeerde foto’s had gepakt. […] [echtgenote eiser] heeft tegen mij gezegd dat de sieraden die op de foto’s staan die [eiser] aan de verzekering heeft laten zien geleend waren van een vrien¬din. Ik heb het dan over de foto’s waarop [echtgenote eiser] een lange gouden ketting draagt. De heer [eiser] heeft mij verteld dat hij tegen de verzekering zou zeggen dat zijn moeder vanuit Irak naar Dubai is gegaan en dat de sieraden een erfenis, een bruidschat waren en dat hij daarom de bonnetjes niet had. Zoiets zou hij zeggen. Mijn telefoon was kapot. [eiser] zie toen dat zij toch een telefoon hadden die zij hadden opgegeven bij de verzekeraar en dat ik die mocht lenen of kopen voor € 30,00. Ik heb die telefoon inderdaad aan mevrouw [XXX] laten zien. Ik heb die telefoon kort na de inbraak van [eiser] gekregen. Ik heb het bij het eerste gesprek met [XXX] aan mevrouw [XXX] laten zien. […] Ze hebben mij dit allemaal verteld verspreid over de maanden. Ze hebben daar de afgelopen twee jaar heel veel over gesproken. Ze spraken steeds over het geld en dat ze ermee op vakantie zouden gaan en dat ze voor mij een cadeautje zouden kopen. Het klopt dat de heer [eiser] mij verteld heeft dat hij zelf het ruitje van de voordeur heeft ingeslagen. […] Hij heeft mij bij dat ruitje laten zien hoe hij het gedaan heeft. Hij heeft mij ook laten zien dat hij de tele¬vi¬sie naar het midden van de kamer had geschoven om vertrouwen te wekken bij de verzekeraar. […] Hij zei daarbij dat hij tegen de verzekeraar zou zeggen dat de inbrekers het zeker te zwaar hadden gevonden. Hij heeft mij ook verteld dat hij spijkers in het plafond had geslagen om de verzekeraar te doen geloven dat daar boxen hadden gehangen. 2.5. De rechtbank stelt vast dat deze voor [eiser] zeer belastende verklaring van de getuige [XXX] op een aantal punten door andere bewijsmiddelen wordt bevestigd. 2.6. De verklaring van [XXX] dat zij van [eiser] de telefoon te leen had gekregen die [eiser] bij RVS als gestolen had opgegeven wordt bevestigd door het door RVS als bewijsstuk ingebrachte aanvullende onderzoeksrapport van [XXX] Consultancy van 15 december 2006 en de getuigenverklaring van [XXX]. 2.7. In het rapport is een verklaring opgetekend, die [XXX] volgens het rapport ten overstaan van “de rapporteurs” op 10 mei 2005 heeft afgelegd en na doorlezing op 21 november 2006 zonodig heeft aangepast en aangevuld, met - voor zover hier van belang - de volgende inhoud: De digitale telefoon met merk Panasonic, heb ik thans bij me. Er zit een aankoopbon bij die op een andere naam gesteld is. Gekocht bij Block in Leiden […] Ongeveer 2 maanden geleden bood [echtgenote eiser] mij hun telefoon te koop aan voor € 30.00. Ik wilde hem niet. Ik mocht hem van haar lenen omdat mijn telefoon defect was. Deze verklaring is aangevuld met de volgende opmerking van “de rapporteurs”: Mevrouw [XXX] overhandigde ons op 10 mei 2005 een blauw/paars gekleurde kartonnen omdoos, waarin een draadloze digitale telefoon was geborgen van het merk Panasonic, kleur grijs, van kunststof vervaardigd, type KX-TCD715 en met het serienummer: 2CBGC002225. Bij onderzoek bleek onder de binnenvoering van de kartonnen doos zich een factuur te bevinden, afkomstig van de firma Block […] ten name van [XXX] […] te Leiden. Als bijlage bij het rapport zijn foto’s gevoegd die blijkens het rapport door “de rapporteurs” zijn gemaakt van de door [XXX] getoonde doos met de draadloze Panasonic digitale telefoon. Op deze foto’s is op de doos het voornoemde typenummer te lezen. Voorts blijkt daaruit dat de op de foto’s waar te nemen telefoon overeenkomt met de afbeelding van de telefoon op de desbetreffende doos 2.8. [XXX] heeft als getuige ten overstaan van de rechtbank verklaard dat zij het voor¬noemde rapport heeft opgesteld, dat zij het al onderzoek heeft verricht en alle verklaringen heeft opgenomen en dat zij degene is die in het rapport wordt aangeduid als “de rapporteurs”. Zij verklaart dat zij het in het rapport genoemde serienummer van de telefoon (2CBGC002225) heeft gelezen op de buitendoos van de telefoon én op de onderzijde van de telefoon en dat zij zelf de factuur van de firma Block in de binnenvoering van de doos heeft aangetroffen. 2.9. De rechtbank stelt aan de hand van het schadeformulier inboedel-/woonhuis¬verzekering van 12 januari 2005, het proces-verbaal van aangifte van 7 januari 2005 en het rapport van onderzoeksbureau [XXX] van 11 juli 2005 (producties 2, 3 en 5 bij dagvaarding) vast, dat het type- en serienummer van de telefoon die door [XXX] aan [XXX] is getoond overeenkomt met het door [eiser] in de aangifte bij de politie en bij RVS opgegeven type- en serienummer van de beweerdelijk gestolen telefoon. Daarmee staat vast dat het om een en dezelfde telefoon gaat. [eiser] geeft geen verklaring over hoe mevrouw [XXX] de beschikking heeft gekregen over deze door [eiser] als gestolen opgegeven telefoon. De rechtbank gaat daarom uit van de juistheid van de verklaring van [XXX] dat zij deze van [eiser] te leen heeft gekregen. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank komen vast te staan dat deze telefoon tot dat moment steeds in het bezit van [eiser] is gebleven en dat [eiser] over de diefstal van deze telefoon dus een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven. 2.10. De rechtbank acht voorts bewezen dat [eiser] ook ten aanzien van de door hem bij RVS genoemde wijze van aanschaf van de voornoemde telefoon, te weten dat deze ongeveer 1 jaar voor de inbraak in het filiaal van BCC aan de Neherkade te Den Haag is gekocht, niet de waarheid heeft verklaard. Dit blijkt uit de in r.ov. 2.7 en 2.8 genoemde in de binnendoos van de telefoon aangetroffen factuur van de firma Block ten name van [XXX] en de verklaring van de getuige [XXX], manager interne controle dienst BCC (gelezen in samenhang met het aanvullende onderzoeksrapport van [XXX] Consultancy van 15 december 2006) dat hij in de verkoopcijfers van het BCC filiaal aan de Neherkade kan lezen dat er door dat filiaal in de door [eiser] genoemde periode slechts één telefoon van het desbetreffende merk en type is verkocht en dat de koper iemand anders was dan [eiser]. 2.11. Ook op andere punten wordt de verklaring van [XXX] dat [eiser] opzettelijk onwaar¬heden aan RVS heeft verteld door andere bewijsmiddelen ondersteund. Haar verklaring dat zij ondanks dat zij vaak bij [eiser] thuis kwam nooit heeft gezien dat hij een grote stereo-installatie met allemaal boxen had, dat hij slechts een kleine grijze cd-speler had en dat [eiser] haar heeft verteld dat hij spijkers in het plafond heeft geslagen om de verzekeraar te doen gelo¬ven dat daar boxen hadden gehangen wordt ondersteund door de verklaring van [XXX], opnieuw gezien in samenhang met het aanvullende onderzoeksrapport van [XXX] Consultancy van 15 decem¬ber 2006. Niet in geding is immers dat [eiser] heeft verklaard dat hij de als gestolen opgegeven stereo-installatie van het merk JVC bestaande uit losse componenten zoals tuner, cd speler, cassetterecorder en equalizer en inclusief twee boxen anderhalf jaar voor de inbraak heeft gekocht bij het filiaal van BCC aan de Neherkade te Den Haag. [XXX] heeft verklaart dat hij heeft onderzocht of er een set bestaande uit losse componenten van het merk JVC is ver¬kocht in de desbetreffende periode en dat dit niet het geval was. Hij heeft voorts verklaard dat er sinds het begin van het geautomatiseerd systeem met verkoopregistratie op 5 januari 2001 door BCC helemaal geen tuners of equalizers van JVC zijn verkocht. Daaraan doet het eerder door [eiser] als productie overgelegde mailbericht afkomstig van het BCC servicecenter met de mededeling dat BCC en het verleden “losse HiFi componenten van het merk JVC” in haar assortiment heeft gehad niet af. 2.12. Verder vindt ook de getuigenverklaring van [XXX] dat de sieraden op de foto’s die [eiser] aan het door RVS ingeschakelde onderzoeksbureau [XXX] heeft laten zien, geleend waren van een vriendin en dat [eiser] tegen [XXX] heeft gezegd dat hij tegen “de verzekering” (kennelijk dus in strijd met de waarheid) zou zeggen dat zijn moeder vanuit Irak naar Dubai is gegaan en dat de sieraden een erfenis, een bruidschat, waren en dat hij daarom de bonnetjes niet had, althans zoiets, enige steun in andere bewijsmiddelen. Hetzelfde geldt voor de verklaring van [XXX] dat [eiser] na het bezoek van [XXX] gezegd zou hebben dat hij [XXX] per ongeluk de verkeerde foto’s had laten zien waar de verkeerde stempels achterop stonden. Op overgelegde achterzijde van de door [eiser] aan [XXX] getoonde foto’s waarop - op de voorzijde - de sieraden te zien zijn staan immers naast de aanduiding “printer 2”de code “B 09/02”. In het aanvullende onderzoeksrapport van [XXX] Consultancy van 15 december 2006 is een verklaring opgenomen, ondertekend door [XXX], manager PR/Communicatie/Interne zaken bij Fuji Color Benelux, waarin hij verklaart dat uit de backprint “09/02” blijkt dat de productie van de foto’s in september 2002 plaatsvond. Dit is niet in overeenstemming met de mededelingen van [eiser] aan RVS dat hij de desbetreffende sieraden na een bezoek aan Dubai in 2003 vanuit Dubai naar Nederland heeft meegenomen. De heer [XXX] is ook als getuige gehoord. Als getuige volhardt hij grotendeels in voornoemde conclusie dat de backprint betekent dat de foto’s in september 2002 zijn gemaakt maar nuan¬ceert hij deze conclusie in zoverre dat hij zegt geen zekerheid te kunnen geven dat op de printer waarmee de voornoemde backprint is gemaakt geen verkeerde datum is ingesteld. Gelet hierop, en gelet op de door [eiser] overgelegde schriftelijke verklaring van de heer Van der Klink van “de fotoshop” die verklaart dat het regelmatig voorkomt dat de datum op de backprint niet overeenkomt met de werkelijke afdrukdatum, kan de rechtbank ook na bewijslevering niet voor vaststaand aannemen dat een backprint op de achterzijde van een foto altijd (althans met een verwaarloosbare foutenmarge) de juiste datum van afdrukken weergeeft. Dit neemt echter niet weg dat de aanwezigheid van de backprint B09/02 op de achterzijde van de foto’s wel ondersteuning biedt aan de hierboven aangehaalde verklaring van [XXX]. De rechtbank merkt daarbij op [eiser], in afwijking van wat hij eerder had aangekondigd, geen andere getuigen heeft opgeroepen die verklaren over de datum van het feest waarop de foto’s zijn gemaakt, dan [XXX], die daarover verklaart: “Ik ben zelf ook op het feest geweest. Het was volgens mij de 2e of 3e verjaardag van haar zoontje. Volgens mij was het de 3e verjaardag. […] Haar zoontje is in september 2000 geboren” De verklaring van [XXX] levert echter teveel twijfel op over het jaar waarin de desbetreffende foto’s zijn gemaakt. 2.13. De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor in r.ov. 2.3 tot en met 2.12 aangehaalde bewijsmiddelen in samenhang bezien voldoende bewijs opleveren voor de stelling van RVS dat [eiser], in ieder geval met betrekking tot de huistelefoon, de hifi-installatie en de sieraden, tegen beter weten in een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven. De verklaringen van [XXX], [XXX] en [XXX] dat zij gezien hebben dat er bij [eiser] is ingebroken en dat zij hebben geconstateerd dat (een deel van) de als gestolen opgegeven zaken misten, leiden niet tot een ander oordeel. 2.14. De rechtbank passeert bij voornoemde afweging de stelling van [eiser] dat [XXX] opzettelijk een onjuiste verklaring heeft afgelegd - en daarmee welbewust meineed heeft gepleegd - omdat zij een conflict had met [eiser]. Dit conflict zou gaan over de betaling van een geldbedrag vanwege de hulp die een kennis van [XXX], de heer [XXX], aan [eiser] zou hebben verleend bij de afwikkeling van de inbraak. Deze stelling is echter onvoldoende onderbouwd, aangezien daarover slechts wordt verklaard door [XXX] en [XXX]. Zij verklaren beiden dit slechts uit tweede hand te hebben gehoord, van respectievelijk de heer en [echtgenote eiser]. Het gestelde conflict wordt door [XXX] onder ede ontkend terwijl [eiser], zijn vrouw, noch [XXX] daarover als getuige zijn gehoord. De rechtbank volgt evenmin de stelling van [eiser] dat [XXX] aantoonbaar zou hebben gelogen omdat de sieraden die [XXX] aan [XXX] heeft getoond (en waarvan door [XXX] foto’s zijn gemaakt), waarvan [XXX] heeft verklaard dat [echtgenote eiser] haar deze te koop had aangeboden, waarbij [echtgenote eiser] zou hebben verklaard dat ze als gestolen waren opgegeven, er anders uitzien dan de sieraden op de foto’s die door [eiser] aan RVS zijn getoond. [XXX] heeft immers niet verklaard dat de aan [XXX] getoonde sieraden dezelfde sieraden waren als die op de door [eiser] aan [XXX] getoonde foto’s. Van de laatst genoemde sieraden verklaart ze juist dat deze niet van [echtgenote eiser] waren maar dat deze waren geleend van een vriendin. Ook de stelling van [eiser] dat [XXX], omdat zij verklaart dat [eiser] een grijze cd-speler had, wist dat [eiser] in het bezit was van een hifi-set, kan de rechtbank niet volgen. Ook deze stelling doet daarom geen afbeuk aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [XXX]. voorts in conventie 2.15. Zoals overwogen in r.ov. 4.5 van het tussenvonnis kan [eiser], nu bewijs is geleverd dat hij op meerdere punten tegen beter weten in een on¬juis¬te voorstelling van zaken heeft gegeven, op grond van artikel 20 aanhef en sub b van de verzekeringsvoorwaarden aan de verzekering geen recht meer op uitbetaling van de schade ontlenen. De rechtbank overweegt dat de bewezen geachte onjuistheden niet van een zodanig beperkte aard zijn dat zij deze consequentie in redelijkheid niet rechtvaardigen. De vraag of [eiser] ook op de overige door RVS genoemde punten onwaarheden heeft verteld kan derhalve onbeantwoord blijven. 2.16. De conclusie dat [eiser] op genoemde punten tegen beter weten in een on¬juis¬te voorstelling van zaken heeft gegeven leidt voorts tot het oordeel dat de melding door RVS in het incidentenregister niet onrechtmatig is geweest en dat de opzegging op grond van 21 sub c van de polisvoorwaarden door RVS niet lichtvaardig en dus succesvol was. Een en ander betekent dat alle onderdelen van de vordering van [eiser] worden afgewezen. Beoordeling van het aan [eiser] opgedragen bewijs kan daarom eveneens achterwegen blijven. 2.17. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van RVS worden begroot op: - explootkosten EUR 0,00 - vast recht 291,00 - getuigenkosten 0,00 - deskundigen 0,00 - overige kosten 0,00 - salaris procureur 1.536,00 (4,0 punten × tarief EUR 384,00) Totaal EUR 1.827,00 voorts in reconventie 2.18. De rechtbank heeft in r.ov. 4.3. het tussenvonnis uitdrukkelijk en zonder voor¬be¬houd beslist dat als uitgangspunt wordt genomen dat er een woninginbraak heeft plaats¬gevonden. De stelling van RVS dat de inbraak in scène was gezet is daarbij door de rechtbank als onvoldoende onderbouwd verworpen. De rechtbank heeft aldus op dat punt een eindbeslissing gegeven. RVS heeft in haar conclusie na enquête ten aanzien van de vordering in conventie verzocht om, gelet op de verklaring van mevrouw [XXX] die bij het wijzen van het tussenvonnis nog niet bij de rechtbank bekend was, op deze beslissing terug te komen. Nu de vordering in conventie van [eiser] om de bovengenoemde redenen reeds is afgewezen is op dit verzoek in conventie niet beslist. Voor zover het verzoek om op voornoemde beslissing terug te komen ook geacht moet worden te zijn gedaan in reconventie wordt dit verzoek afgewezen. Voor een dergelijke beslissing geldt immers de regel dat daarvan in dezelfde instantie niet meer kan worden teruggekomen, behoudens indien bijzondere, door de rechter in zijn desbetreffende beslissing nauwkeurig aan te geven omstandigheden het onaanvaardbaar zouden maken dat de rechter aan de eindbeslissing in kwestie zou zijn gebonden. Van een dergelijke onaanvaardbare situatie is in dit geval echter geen sprake nu het niet voldoen¬de onderbouwen van de stelling dat [eiser] de inbraak in scène had gezet aan RVS toe te rekenen is. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit het aanvullende rapport van [XXX] blijkt dat de strekking van de inhoud van de verklaring van mevrouw [XXX], die volgens RVS de reden zou moeten zijn om op de beslissing in het tussenvonnis terug te komen, al op 10 mei 2005 bij de onderzoekers bekend was. 2.19. Het vorenstaande neemt niet weg dat, zoals RVS subsidiair stelt, het door [eiser] bij de behandeling van zijn verzekeringsclaim tegen beter weten in gegeven van een onjuiste voorstelling van zaken een toerekenbare tekortkoming oplevert van zijn verplichtingen uit de verzekeringsovereenkomst. Hij is daarom gehouden de daaruit voortvloeiende schade te vergoeden. 2.20. [eiser] heeft de stelling van RVS dat van de door RVS gemaakte onderzoekskosten 25% te beschouwen is als kosten die bij de beoordeling en afhandeling van iedere claim gemaakt worden en dat 75% het gevolg is van extra onderzoek dat nodig was vanwege de gegeven onjuiste voorstelling van zaken, onvoldoende gemotiveerd betwist. 2.21. RVS stelt dat zij € 7.882,68 aan kosten heeft moeten maken voor het onderzoek door [XXX] en € 2.000,-- aan interne kosten. De externe kosten heeft RVS onderbouwd met rekeningen van [XXX]. De hoogte daarvan is door [eiser] niet gemotiveerd betwist. De rechtbank neemt deze post die zij, gelet op de aard en de omvang van het onderzoek, niet onredelijk acht, terwijl niet gebleken of aannemelijk is geworden dat deze kosten onnodig zijn gemaakt, over. Ten aanzien van de interne kosten gaat RVS uit van 20 uur werk tegen een uurtarief van € 100,--. RVS heeft daarbij een omschrijving gegeven van de door haar verrichte werkzaamheden. Aangezien in de opgesomde lijst werkzaamheden is begrepen “overleg met de juridisch adviseur in het kader van de gerechtelijke procedure” en dit naar het oordeel van de rechtbank valt onder de proceskosten die niet voor vergoeding op grond van artikel 6:96 in aanmerking komen, zal de rechtbank het aantal te vergoeden uren verminderen met vijf. De omvang van de - overige - interne werkzaamheden en de hoogte van het uurtarief zijn door [eiser] niet gemotiveerd betwist en komen de rechtbank niet onredelijk of onnodig voor. Het vorenstaande betekent dat de rechtbank ervan uitgaat dat RVS buiten de proceskosten € 9.382,68 aan interne en externe kosten heeft moeten maken. Daarvan is, zoals overwogen in r.ov 2.20 75% te beschouwen als het gevolg van de toerekenbare tekortkoming van [eiser], zodat de recoventionele vordering van RVS toewijsbaar is tot een bedrag van € 7.037,01. De rechtbank ziet onvoldoende grond om dit bedrag te matigen. Voor het meerdere wordt de vordering van RVS afgewezen. 2.22. [eiser] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van RVS worden begroot op: - explootkosten EUR 0,00 - getuigenkosten 0,00 - deskundigen 0,00 - overige kosten 0,00 - salaris procureur 768,00 (4,0 punten × factor 0,5 × tarief EUR 384,00) Totaal EUR 768,00 3. De beslissing De rechtbank in conventie 3.1. wijst de vorderingen af, 3.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van RVS tot op heden begroot op EUR 1.827,00, 3.3. verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad, in reconventie 3.4. veroordeelt [eiser] om aan RVS te betalen een bedrag van EUR 7.037,01 (zevenduizend zevenendertig euro en één eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6: 119 BW over het nog niet betaalde deel van het toegewezen bedrag vanaf 11 januari 2006 tot de dag van volledige betaling, 3.5. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van RVS tot op heden begroot op EUR 768,00, 3.6. verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad, 3.7. wijst het meer of anders gevorderde af. Dit vonnis is gewezen door mr. T.P.E.E van Groeningen en in het openbaar uitgesproken op 15 augustus 2007.